Zusters en broeders,

Vandaag vieren we de opdracht van de Heer. Die opdracht sloot in dat Jezus volgens de wet van Mozes in de tempel aan God moest worden opgedragen. Daarbij moest ook een offer worden gebracht. Jozef en Maria kozen voor twee tortelduiven. Dat wijst erop dat ze niet echt welvarend waren, want anders hadden ze zeker een veel duurder offer gekocht.

Maar het is niet de opdracht zelf die de aandacht trekt, wel het feit dat het eigenlijk om een openbaring gaat. Een openbaring zoals we die ook met Kerstmis en Driekoningen hebben gevierd. En wat hebben we toen gezien? Dat de komst van de Heer telkens aan andere mensen werd geopenbaard. Met Kerstmis was dat aan herders die ’s nachts over de kudde van anderen moesten waken. Het was dus niet aan rijken en machtigen dat de komst van de Heer werd gemeld, wel aan eenvoudige mensen. Net zoals op Driekoningen: die mannen die op zoek waren naar Jezus, waren helemaal geen koningen. Het waren niet-joden die zochten naar een andere, een betere wereld. Een wereld die door God zelf werd voorgeleefd. Vandaag vieren we diezelfde Blijde Boodschap. En opnieuw wordt de Heer niet aan de groten der aarde geopenbaard, wel aan eenvoudige mensen zoals Simeon en Anna.

Drie keer wordt de Heer geopenbaard, en drie keer horen we dezelfde Blijde Boodschap: dat God het goed voorheeft met zijn schepselen, en dat Hij als mens onder de mensen zal wonen. En voor de derde keer kunnen wij ons afvragen of ook wij naar die Blijde Boodschap toeleven. Zijn wij, net als Simeon en Anna, echt gelovige mensen? Rust Gods Geest ook op ons? Zoeken ook wij naar God, zoals zij dat gedaan hebben? Hun leven lang hebben zij uitgekeken naar zijn komst en hebben zij geleefd naar zijn woord. En we weten: leven naar Gods woord houdt in dat we soms dingen moeten laten vallen. Dingen die alleen maar met bezit te maken hebben bijvoorbeeld, of dingen waarin we graag al onze tijd zouden steken, omdat we ze aantrekkelijk vinden, of ontspannend. Maar we weten ook: leven naar Gods woord betekent dat we niet alleen voor onszelf, voor ons eigen plezier, voor onze eigen weelde kunnen leven. Nee, leven naar Gods woord is leven met aandacht voor anderen, met meedenken en meevoelen met anderen. Doen wij dat? Zoals Simeon en Anna dat deden? En alleen omdat ze dat deden, konden ze in die mensen die ze niet kenden, in die mensen zonder macht en zonder prestige meteen de dragers van Gods Zoon herkennen. Zien ook wij de grootheid en de menselijkheid van anderen? Zien ook wij in elke mens een kind van God, zoals wijzelf een kind van God zijn? Ook in weerloze en arme mensen?

Simeon en Anna deden dat, en ze zijn voorbeelden voor ons. Hun geloof in de komst van de Heer maakte hun leven zinvol. Geloven ook wij, geloven anderen in de komst van de Heer? Als we om ons heen kijken, zien we dat geloof en Kerk verschrompelen. Kerken lopen leeg, priesters zijn er nauwelijks de toekomst lijkt voorbij. Net of alles ophield met Simeon en Anna. Simeon zei: ‘Dit kind is bestemd tot val of opstanding voor velen, tot een teken dat weersproken wordt.’ Het lijkt alsof wij in de werkelijkheid van die woorden leven, want velen spreken het geloof tegen en wijzen het af. Net of God verdwenen is, of Hij er nooit geweest is, of Hij er nooit zal zijn. Net of Hij niet is.

Ongeloof, onverschilligheid, twijfel, wanhoop …het klinkt niet hoopvol. Maar we leven niet alleen in de woorden van Simeon, maar ook in die van de profeet Maleachi. We hoorden hem in de in eerste lezing. Hij leefde in de vijfde eeuw voor Christus. Het joodse volk was teruggekeerd uit de Babylonische ballingschap, de tempel was heropgebouwd, en men wachtte op de komst van de Heer. Hij zou de Redder zijn van het volk. Maar Hij liet op zich wachten, en dat leidde tot teleurstelling, tot misnoegdheid, tot twijfel, tot ongeloof. En dan zegt de Heer onze God: ‘Ik zend mijn gezant voor Mij uit om Mij de weg te banen.’ Want Ik zal komen, Ik die ben ‘de Heer naar wie gij erlangend uitziet.’

Zusters en broeders, wat er ook gebeurt, de Heer zal komen. Nooit zal Hij ons in de steek laten. Laat dit onze geloof en onze verwachting zijn. De hoop en de verwachting van Simeon, van Anna, van Maleachi. Dan zullen ook wij de Heer ontmoeten in ons leven. Amen.